TITEL III - BIJZONDERE BEPALINGEN TOEPASSELIJK IN ZEKERE NIJVERHEIDSTAKKEN
ter informatie! raadpleeg steeds officiële sites om geldigheid van deze informatie na te gaan!
HOOFDSTUK II - Speciale maatregelen op sommige bedrijven toepasselijk.
Afdeling VIII - Voedingsnijverheid.
§ 1. Brood- en banketbakkerij.
Art. 551. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) <KB 09-03-1962, art. 18> De voorschriften van deze paragraaf
zijn van toepassing op de brood- en banketbakkerijen die onder de als
gevaarlijk, ongezond of hinderlijk ingedeelde inrichtingen gerangschikt
zijn.
(Ze zijn eveneens van toepassing op de personen, ondernemingen en instellingen
bedoeld in artikel 28 van dit reglement.) <KB 1987-09-17/31, art. 18,
017; Inwerkingtreding : 10-12-1987>
Art. 552. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999)
Bedoelde lokalen dienen minstens 2m50 hoog te zijn.
Art. 553. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) Elke oven dient voorzien:
1° Van een rookvang bestemd om de uitwasemingen op te vangen, die
bij het bakken, bij het inschieten en het uithalen mochten ontsnappen.
De rookvang dient verbonden aan een schoorsteen die in open lucht uitgeeft
en hoog genoeg is opdat de buurt door de ontlaste produkten niet zou worden
gehinderd;
2° Van een schoorsteen voor het verwijderen der verbrandingsprodukten,
waarvan het ontlasten aan de buurt geen ongemakken mag veroorzaken.
Art. 554. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) De met hout gestookte ovens dienen voorzien van een behoorlijk
toestel om gloeiende houtkool en as te doven. Een speciale ventileerschoorsteen
dient aangebracht wanneer verspreiding van het verbrandingsgas in de lokalen
niet door het bestaande toestel wordt verhinderd.
Art. 555. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) De ovens, alsmede de fondementen daarvan, mogen geen scheidsmuren
raken. De ruimte tussen de ovens en die muren dient op degelijke wijze
geventileerd of alle andere maatregelen dienen getroffen om te beletten
dat de warmte in de naburige gebouwen zou overgebracht worden.
Art. 556. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) Tijdens de arbeid dienen de lokalen voortdurend verlucht,
zonder een voor de arbeiders schadelijke tocht te veroorzaken. De luchtverversing
dient verzekerd naar de verhouding van 60 kubieke meter verse lucht per
uur en per arbeider.
Art. 557. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) De ovenwanden dienen langs de kant van de werklokalen met
warmtewerende stoffen bestreken ofwel in dier voege gebouwd dat de temperatuur
er van 45° Celsius niet kan overtreffen.
Art. 558. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) In zover het mogelijk is, dienen de arbeidslokalen ruimschoots
en natuurlijk verlicht door vensters waarvan de totale oppervlakte minstens
gelijk is aan een tiende van de oppervlakte der lokalen.
Art. 559. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) Al de lokalen dienen steeds zeer zindelijk gehouden. De grond
en de benedenkant van de muren dienen op minstens één meter
hoogte, van een glad en waterdicht bekleedsel voorzien. Dagelijks en onmiddellijk
na het werk dienen de lokalen en de toestellen, die voor het bereiden
van het deeg hebben gediend, zorgvuldig met water gereinigd. Geschikte
maatregelen dienen getroffen om het vermenigvuldigen van insecten te vermijden.
(lid 2 opgeheven) <KB 18-02-1960, art. 23>
Art. 560. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) In de werklokalen mag hoegenaamd tot geen toiletverzorging
worden overgegaan. Het is verboden in deze lokalen te slapen.
§ 2. Afvalwaters der suikerfabrieken.
Art. 561. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) <KB 09-03-1962, art. 19> De voorschriften van deze paragraaf
zijn van toepassing op de bietsuikerfabrieken die onder de als gevaarlijk,
ongezond of hinderlijk ingedeelde inrichtingen gerangschikt zijn.
Art. 562. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) Het uitstorten in de waterlopen van de afvalwaters voortkomend
van de suikerfabrieken en van de suikerbietenrasperijen wordt slechts
toegelaten mits inachtneming van volgende voorwaarden:
1° De hoeveelheid zwevende stoffen opgehouden in de afvalwaters mag
100 milligram per liter of de hoeveelheid zwevende stoffen in de waterloop
ter hoogte van de uitstorting der afvalwaters niet overschrijden;
2° De afvalwaters voortkomende van het ruimen van de diffusietoestellen,
van de pulppersen alsmede van de schuimaarde dienen aan de volgende voorwaarden
te beantwoorden:
a) Hun biologisch zuurstofverbruik mag niet meer dan honderd milligram
per liter bedragen na vijf dagen droogkamer bij 20 graden;
b) Zij mogen geen enkele zelfstandigheid inhouden van aard om de gezondheid
van de buurt in gevaar te brengen, de vis te vergiftigen of de dieren
te schaden die gaan drinken aan de waterloop die deze afvalwaters ontvangt;
c) Zij mogen aan de biologische capaciteit van de waterloop die deze afvalwaters
ontvangt geen merkelijke wijzigingen aanbrengen.
Welk ook hun omloop in de fabriek weze moeten bovenbedoelde waters behoorlijk
gezuiverd worden alvorens ze met de vervoer- of reinigingswaters van de
bieten mogen vermengd worden; deze menging mag nochtans geschieden na
decantatie van deze laatste waters;
3° Het opnemen der monsters bij de uitgang der afvalwaters uit de
inrichting, hun ontleding en de interpretatie van de uitslagen daarvan
dienen te gebeuren overeenkomstig de ter zake door het Ministerie van
Volksgezondheid en van het Gezin (Dienst voor zuivering van afvalwater)
bepaalde voorschriften.
§ 3. Afvalwaters van gistfabrieken en stokerijen.
Art. 563. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) <KB 09-03-1962, art. 20> De voorschriften van deze paragraaf
zijn van toepassing op de stokerijen en op de gistfabrieken die onder
de als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk ingedeelde inrichtingen gerangschikt
zijn.
Art. 563bis. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) Het water van gistfabrieken en van stokerijen mag enkel in
waterlopen of daarvan afhangende sloten of greppels worden uitgestort
wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° Het afvloeisel, voortkomend van de zuivering van de afvalwaters,
mag niet meer dan 30 milligram per liter zwevende stoffen bevatten;
2° Het niet gefiltreerde niet verdunde en op 20° C bewaarde afvloeisel
mag over vijf dagen niet meer dan 100 milligram zuurstof per liter opnemen;
3° Het mag geen enkele stof bevatten die de vissen zou kunnen vergiftigen
of schadelijk zou kunnen zijn voor dieren die aan de opnemende waterloop
drinken, noch nadelig inwerken op het biologisch vermogen van het natuurlijk
water van die waterloop;
4° Geen water mag er worden uitgestort op een temperatuur van meer
dan 25° C.
Art. 564. <Zie nota's onder TITEL> (NOTA : Opgeheven voor zover
het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de
arbeidsbescherming door KB 1999-05-04/43, art. 12; Inwerkingtreding :
14-06-1999) Voor de controle van het afvloeisel gelden alleen de door
Onze Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, op voorstel van de Dienst
voor zuivering van afvalwater aangenomen ontledingsmethoden.